Belasting – Transitieve heffingen
Heffing waarbij een deel van het bezit van de belastingplichtige (of van iemand anders) overgaat naar de overheid of iemand anders. Voorbeelden: inkomstenbelasting, omzetbelasting, maar ook vergunningen: eerst wordt een handeling strafbaar gesteld, waarna voor het verrichten van die handeling betaald moet worden. Hier levert de overheid geen dienst, dus is er sprake van een belasting.
Belasting – Intransitieve heffingen
Heffing waarbij een deel van het bezit van de belastingplichtige vernietigd wordt en dus niet bij de overheid of iemand anders terechtkomt. Voorbeelden zijn boekverbrandingen in het Derde Rijk, omsmelten van in beslag genomen wapens, vernietiging van huizen in Palestina.
Dit valt dus niet onder het beperkte belastingbegrip.
Belasting – Heffing in geld
Tegenwoordig worden belastingen doorgaans in geld geheven.
Belasting – Heffing in natura
Vroeger was betaling in natura zeer gebruikelijk, maar ook tegenwoordig komt het nog voor dat successierechten betaald worden met aandelen en obligaties.
Belasting – Heffing in arbeidskracht
Heffing in arbeidskracht is feitelijk een corvee. De overheid grijpt de belastingplichtige en dwingt hem om werk te verrichten. Militaire dienstplicht is een bekend voorbeeld, maar ook de verplichting om op te treden als jurylid in een rechtszaak of als lid van een kiesbureau zijn belastingheffingen in arbeidskracht.
Belasting – Individuele dienstbaarheden
Dienstbaarheden zijn verplichtingen die de overheid oplegt, maar die niet geheven worden. Individuele dienstbaarheden zijn voorschriften van de overheid hoe mensen zich dienen te gedragen: bijvoorbeeld hoe zij zich dienen te kleden, hun huis te bouwen, welke genotsmiddelen zij mogen gebruiken enz.
Sociale dienstbaarheden
Sociale dienstbaarheden zijn dienstbaarheden die op meer dan één persoon tegelijk drukken, bijvoorbeeld beperkingen van de contractsvrijheid, die bepaalde voorwaarden dwingend voorschrijven of juist verbieden, in weerwil van de andersluidende wil van de contractanten.
Fiscale heffingen
De te betalen belasting is een resultante van een formule gebaseerd op object, grondslag en tarief. Bijvoorbeeld: bij een motorrijtuigenbelasting is het bezit van een auto het object, het gewicht, de cilinderinhoud, de brandstof en/of het aantal passagiers de grondslag, en het tarief een bepaald bedrag dat aan die grondslag verbonden is.
Bij een ad-valorembelasting is de belastinggrondslag de waarde van het object.
Belasting – Object
Het object van een belasting kan van alles zijn, een zaak, een handeling, een persoon enz. Het object kan reëel of fictief zijn.
Belasting – Tarief
Tarieven kunnen constant, proportioneel, progressief en regressief zijn: type definitie voorbeeld
constant het tarief is onveranderlijk leges voor een identiteitsbewijs
proportioneel het tarief is een onveranderlijk percentage van de grondslag kansspelbelasting in Nederland (25%)
progressief het tarief is een stijgend percentage van de grondslag, naarmate de grondslag stijgt inkomstenbelasting in box I in Nederland
regressief het tarief is een dalend percentage van de grondslag, naarmate de grondslag stijgt
Soms is een bepaald deel van de grondslag (bijvoorbeeld het laagste inkomen) geheeld vrijgesteld, dit zou men dus een soort progressie kunnen noemen.
Belasting – Reden voor belasting
De overheden zorgen voor allerlei zaken als rechtspraak, politie, het wegennet, bijstand voor mensen die in financiële problemen komen, zorg voor ouderen, subsidies op woningen en kunst en cultuur.
Het zijn allemaal taken waarvan sommigen beweren dat individuele burgers of bedrijven die niet kunnen of willen uitvoeren, maar die wel uitgevoerd zouden moeten worden om een goed verzorgingsniveau van de samenleving te realiseren. Beide onderdelen van deze stelling worden door anderen betwist: het is maar de vraag of de markt wel degelijk behoefte heeft aan al deze voorzieningen.
Voorheen werd ouderenzorg en sociale opvang door de familie verricht, maar tegenwoordig is het normaal geworden om daarvoor de hand op te houden bij de overheid. Dat betekent niet dat deze voorzieningen noodzakelijk zijn.
Het is ook maar de vraag of de wijdverbreide (met belastinggeld betaalde) asfaltering een verkeersprobleem heeft opgelost, of juist heeft gecreëerd: door de toegenomen mobiliteit is het aantrekkelijk geworden om buiten de stad te gaan wonen en vandaar met de auto naar het werk te gaan.
Ook over subsidies voor kunst en cultuur zijn de meningen verdeeld. Waar de één de subsidies noodzakelijk vindt voor het instandhouden van kunst en cultuur, vindt de ander dat er juist door de subsidies lachwekkend slechte kunst geproduceerd wordt, die op een vrije markt niet afgenomen zou worden.